Wat zijn lagen?

Een afbeelding die bestaat uit verschillende lagen, is in feite een afbeelding die bestaat uit verschillende vellen doorzichtig papier die op elkaar zijn geplaatst. Door de transparante gedeelten van een bovenliggende laag, kun je de onderliggende lagen zien.

Je kunt lagen gebruiken om meerdere afbeeldingen samen te stellen, om tekst toe te voegen aan een afbeelding of om vectorvormen toe te voegen.

 

Een tip: ga je een foto bewerken, werk met lagen. Zo beschik je steeds over de originele foto.

 

Lagen gebruiken

Om te werken met lagen is het eerste wat je moet doen, het palet Lagen openen.
Klik hiervoor de knop “Paletten” in de Standaard werkbalk, en kies “Paletten” in het drop-downmenu.

Wanneer we een foto openen of we maken een nieuwe afbeelding heeft deze één laag.
Afhankelijk van het type afbeelding dat je maakt of opent, wordt deze laag aangeduid als achtergrond.

Voor eenvoudigste correcties en retoucheringen van een foto, hoef je geen lagen toe te voegen.
Het is echter wel verstandig om de laag te dupliceren voordat je correcties maakt, zodat de oorspronkelijke afbeelding op diens eigen laag behouden blijft.
Rechtsklik hiervoor de achtergrondlaag, en kies “Dupliceren” in het drop-downmenu.

Dit plaatst een exacte kopij boven de achtergrondlaag, genaamd “Kopie van Achtergrond”.
Om deze van een andere naam te voorzien selecteer je eerst de laag, klik je de tekst, en wanneer deze verschijnt op een blauwe achtergrond, typ je de naam die je deze laag wil geven (1).

Voor je ook maar iets wijzigt aan een laag, vergewis je ervan dat deze laag is geselecteerd.
Dit kun je zien door de lichtgrijze kleur van de laag en in de titelbalk van de afbeelding (2).

Dit even ter informatie, wat ik in onderstaand voorbeeld heb gedaan is de achtergrondlaag gedupliceerd, deze de naam “krul” gegeven en op de nieuwe laag het effect “Paginakrul” toegepast.
Effecten worden later nog uitgebreid besproken, maar laat ik eerst eens de verschillende types van lagen bekijken.

 

Laagtypes

  • Achtergrondlagen:
    De achtergrondlaag is zoals eerder gezegd, de onderste laag van een afbeelding. Wanneer je JPEG-, GIF- of PNG-afbeeldingen opent in PSP, hebben we enkel deze laag die automatisch “Achtergrond” wordt genoemd. De achtergrondlaag bevat rastergegevens maar kan geen transparantie weergeven. Je kunt de mengmodus, dekking of stapelvolgorde van de achtergrondlaag niet wijzigen, tenzij je deze wijzigt in een rasterlaag.
  • Rasterlagen:
    Rasterlagen zijn lagen met enkel rastergegevens. Rastergegevens bestaan uit afzonderlijke elementen, pixels genaamd Elke pixel heeft een specifieke locatie en kleur. Fotografische afbeeldingen bestaan uit rastergegevens. Wanneer je de foto vergroot, zijn de afzonderlijke pixels zichtbaar als gekleurde vierkantjes.
  • Vectorlagen:
    Vectorlagen zijn lagen met enkel vectorobjecten, met andere woorden, vormen, lijnen of tekst. Vectorobjecten bestaan uit geometrische kenmerken die elk hun locatie kennen. Wanneer je vectorobjecten bewerkt, bewerk je deze lijnen en curven, en niet de afzonderlijke pixels.
  • Tekenmateriaallagen:
    Tekenmateriaallagen worden automatisch gemaakt wanneer je één van de tekengereedschappen gebruikt. Wanneer je een nieuwe afbeelding maakt, heb je de keuze om een tekenmateriaallaag aan de afbeelding toe te voegen.
    Je kunt een tekenmateriaallaag wel omzetten naar rasterlagen, maar niet naar vectorlagen.
  • Maskerlagen:
    Een maskerlaag toont of verbergt delen van de onderliggende laag. Een masker is een aanpassingslaag waarmee de dekking wordt gewijzigd. Je kunt maskers bijvoorbeeld gebruiken om geavanceerde effecten te maken. Een maskerlaag kan noot de onderste laag zijn.
  • Aanpassingslagen:
    Aanpassingslagen zijn correctielagen waarmee we de kleur of tint van onderliggende lagen aanpassen. Elke aanpassingslaag maakt dezelfde correctie als deze opdracht in het menu “Aanpassen”, maar in tegenstelling tot de opdracht, brengt de aanpassingslaag geen wijzigingen aan in de afbeeldingspixels. Een aanpassingslaag kan nooit de onderste laag zijn.

 

Nu je weet wat de verschillende laagtypes zijn, en waarvoor deze worden gebruikt, zijn er voor jou geen geheimen meer.
Flauwe grap, we gaan gewoon verder met de lessen, en wanneer we deze verschillende types van lagen gaan gebruiken wordt alles wel duidelijk.

 

Het palet Lagen

Vlug nog even het palet Lagen overlopen

Bovenaan in het lagenpalet hebben we drie knoppen.

De eerste is de knop “Nieuwe rasterlaag”. Dit type laag is standaard geselecteerd en zal, wanneer we hierop klikken, een extra rasterlaag toevoegen.
Klik je echter het naar benedenwijzend pijltje naast deze knop, dan ontvouwt zich een menu waar je een ander typelaag kunt selecteren.

Met de tweede knop “laag verwijderen” verwijderen we de geselecteerde laag.

Met de derde knop “Selectie bewerken” kunnen we geselecteerde delen in een laag bewerken.

Onder deze knoppen vinden we drie vakken en twee extra knoppen.
In het eerste vak bepalen we de transparantie van de laag, in het tweede vak bepalen we de mengmodus, en in het derde vak bepalen we of een laag moet worden gekoppeld.
Met de eerste knop schakelen we de laageffecten aan of uit, met de tweede knop vergrendelen of ontgrendelen we de transparantie.

Maar meer over al deze wanneer we deze daadwerkelijk gaan gebruiken?

 

Formidabel U hebt Les 20 voltooid START VOLGENDE LES