Het palet Materialen

We gebruiken het palet “Materialen” om te verven, te tekenen en op te vullen door middel van “stijlen” en “materialen”.

Een stijl is een kleur, een verloop of een patroon, een materiaal is de stijl plus een optionele textuur.

Beiden kiezen we in het Palet “Materialen”.

Om het palet “Materialen” te openen klikken we het de “Paletten” in de “Standaard werkbalk”, en kiezen “Materialen” in het drop-downmenu.
Dit opent het palet “Materialen” in z’n standaard positie, namelijk rechts bovenaan in het applicatievenster. Hoe we dit verplaatsen hadden we reeds gezien in les 2 van deze cursus.

 

Laat ik eerst eens overlopen wat we zoal te zien krijgen in het palet “Materialen”.
Bovenaan hebben we drie tabbladen: “Lijst”, “Regenboog” en ” Stalen”.
Het tabblad “Regenboog” is standaard geselecteerd. Om dit te wijzigen klik je op het tabblad dat je wenst te openen.

(1) Tabblad Lijst: de buitenste rechthoek op dit tabblad is voor de kleurtoon (A), de binnenste voor de verzadiging (B). Verder zie je een strook met een verdeling in wit, drie grijstinten en zwart (C).
Met de horizontale schuifbalk (D) passen we de verzadiging aan en met de verticale schuifregelaar (E) stellen we de lichtheid in.

(2) Tabblad Regenboog: dit tabblad bevat een deelvenster met beschikbare kleuren waarin je kunt klikken om een kleur te selecteren (A). Ook hier vinden we onderaan het tabblad een strook met een verdeling in wit, drie grijstinten en zwart (B).

(3) Tabblad Stalen: dit tabblad bevat staaltjes en materialen (A) die we kunnen filteren op “kleur”, “verloop” en “materiaal” (B). Waarin we een nieuwe kleur aan kunnen toevoegen (C) zodat we deze later opnieuw kunnen gebruiken, of verwijderen (D) wanneer we deze niet meer nodig hebben.
Plus een aantal andere opties (E) die me allen duidelijk lijken.

 

We hebben de vakken “Eigenschappen van voorgrond en streek” (1) en “Eigenschappen van achtergrond en vulling” (2), hierin zie je het huidige voorgrond- en achtergrondmateriaal, dit is de kleur, het verloop of patroon van de stijl plus de optionele textuur.
Door te klikken op een vak open je het dialoogvenster “Eigenschappen van materiaal”, waarin je de materiaalopties kunt instellen.

We gebruiken voorgrondmaterialen voor penseelstreken en achtergrondmaterialen voor vullingen.

Wanneer je tekent of verft met een penseel of een vulgereedschap door op de linker muisknop te klikken, verf je met het voorgrondmateriaal.
Wanneer je dit doet met de rechter muisknop, teken of verf je met het achtergrondmateriaal.

 

We hebben de vakken “Voorgrondkleur” (3) en “Achtergrondkleur” (4).
Hierin wordt de huidige voor- en achtergrondkleur weergegeven en kun je kleuren instellen, ongeacht het huidige materiaal.
Door te klikken op een vak open je het dialoogvenster “Kleur”, waarin je de kleur kunt instellen.

 

We hebben de knop “Stijl” (1), deze geeft aan welke stijl momenteel is geselecteerd: kleur , verloop of patroon.

We hebben de knop “Textuur” (2), deze schakelt de huidige textuur in of uit.

We hebben de knop ” Transparantie” (3), deze geeft aan of het voorgrond- of achtergrondmateriaal transparant is (ofwel geen stijl of textuur heeft).

We hebben de knop “Instellen op zwart-wit” (4), hiermee stel je de voorgrond in op zwart en de achtergrond op wit.

 

En we hebben het selectievakje “Alle gereedschappen” (5), deze geeft aan of het geselecteerde voorgrond- en achtergrondmateriaal van toepassing is op alle gereedschappen. Wanneer dit is uitgeschakeld, worden de geselecteerde materialen alleen op het actieve gereedschap toegepast.

 

Om de voorgrondkleur met de achtergrondkleur te wisselen, klik je op de knop “Kleuren wisselen” (a).

Om het voorgrondmateriaal met het achtermateriaal te wisselen, klik je op de knop “Materialen wisselen” (b).

Formidabel U hebt Les 17 voltooid START VOLGENDE LES